~~ geschreven door Marc Maryns / foto’s Marc Maryns, Véronique Seynaeve & vermelde bronnen / met dank aan Marc Vuylsteke en Robin Vanheuverswyn
Foto 1: kaft van de oorspronkelijke uitgave door Stichting Omer Wattez in 1926 / met pentekeningen van A. Heins Foto 2: Omer Wattez – bron: Gemeente Maarkedal
Omer Wattez schrijft over Ename
Ergens in het najaar 2022 – om precies te zijn op 9 december 2022 – had de boekvoorstelling plaats van de biografie over Omer Wattez, met als titel “ OMER WATTEZ – Een andere kijk op zijn leven en werk”. Deze biografie werd geschreven door Marc Vuylsteke, penningmeester van de genealogische kring “Familiekunde Vlaanderen Regio Vlaamse Ardennen”.
Met heel veel belangstelling heb ik het boek gelezen en ik stond verstomd toen ik op bladzijde 79 las dat Omer Wattez ook over Oudenaarde, Ename en nog meer omliggende gemeenten had geschreven. Dat te lezen bracht me op het idee om de tekst over Ename in mijn bezit te krijgen en dat is me gelukt via Marc Vuylsteke en Robin Vanheuverswyn waarvoor mijn dank of zoals men nog zegt “Nen dikken MERCI”.
Hieronder kan je de integrale tekst lezen zoals Omer Wattez die schreef. Zijn naam wordt ook verbonden met de streekbenaming “Vlaamse Ardennen” maar helemaal duidelijk is het niet of het wel degelijk Wattez is geweest die deze naam voor het eerst heeft uitgesproken of zijn vriend Pol de Mont, ook een Vlaams schrijver en dichter.
Via Wikipedia bezorgt “de streekbenaming Vlaamse Ardennen” ons enige klaarheid bij het lezen van volgend citaat: “Pol de Mont stond samen met Omer Wattez op de Geuzentoren in het Muziekbos in Ronse in de Vlaamse Ardennen. Pol kende de streek en zijn heuvelachtige reliëf niet. Toen hij over de rand keek en de heuvels zag riep hij verbaasd: “Maar dat zijn hier de Vlaamse Ardennen”. Pol de Mont is dus de uitvinder van de naam “Vlaamse Ardennen”.
Omer Wattez was de man die over zijn streek “De Vlaamse Ardennen” schreef en werd uitgegeven in 1926. De stichting Omer Wattez heeft een herziene druk uitgegeven in 1985 (wettelijk depot: D/1985/2933/7) en omvat 3 delen die handelen over:
Deel 1: Oudenaarde en omstreken
Deel 2: Ronse en omstreken
Deel 3: Geraardsbergen en omstreken
Na deze 3 delen volgen er nog beschrijvingen over “Stromen en beken” waarin hij de Schelde en de Zwalm beschrijft. Hij moet ook een fervent treingebruiker geweest zijn, zo beschrijft hij in “Tochtjes per spoor” de verplaatsingen van Ronse naar Nederbrakel, van Oudenaarde naar Ronse, Avelgem en Geraardsbergen.
En om af te sluiten heeft de schrijver het ook nog over “Zeden en Gewoonten in Zuid-Vlaanderen”.
Foto 1: Omer Wattez tijdens een wandeling – bron Wikipedia Foto 2: een gedicht van Omer Wattez langs de Omer Wattez wandelroute – foto Véronique Seynaeve / Wandelblog
De tekst uit het boek
Bron: ‘Een hoekje van Zuid-Vlaanderen: Oudenaarde, Ronse en omstreken’, Omer Wattez, Uitgever/boekhandel J. Vuylsteke, Gent, 1890′ / Heruitgegeven in facsimilé door Boekhandel Beatrijs, Oudenaarde, 2010
Foto 1: kaft heruitgave boek – 1985 – door SOW = Stichting Omer Wattez* Foto 2: kaft heruitgave door Boekhandel Beatrijs in 2010* Foto 3: eerste bladzijde “Ename” zoals die in het boek staat (uitgave SOW) * Deze uitgaven bevatten de pentekeningen van A. Heins ter illustratie
III. – Eename
Langs den steenweg van Aalst op Oudenaarde, op een half uur van deze stad ligt Eename. Wij hebben het van op de hoogte te Edelare gezien; maar Eename heeft ene zoo belangrijke rol in onze geschiedenis gespeeld, dat wij het noodig achten er meer over te zeggen:
Eename – vroeger “Eihem” (1064) geheeten en in een keure van 1391 Heenam, – bezat van in de vroegste tijden eenen burg. De burg droeg den naam van zijnen heer, den hertog van Lotharingen of Lothrijk. Zo werd langen tijd de kapel geheeten, die op de plaats, waar de burg stond, gebouwd werd. De hertog van Lotrijk was ook graaf van Eename. Hij hield zijn verblijf te Metz (1). Het was Lotharius de Tweede, aan wien het grootste deel onzer gewesten, behalve het graafschap Vlaanderen, aan den linkeroever der Schelde gelegen, toebehoorde. De oude burg zou op ’t einde der IXe eeuw door de Noormannen zijn geplunderd geworden.
Van het koninkrijk Lotahringen maakte deel uit het hertogdom Brabant, dat zich uitstrekte tot aan de Schelde. Van dit hertogdom was Eename zoo niet de hoofdstad, dan toch wel de voornaamste plaats. De herstelde burg van Eename heette toen Castellum Brachantum. Tijdens de oorlogen van de koningen van Frankrijk tegen de vorsten van Duitschland , veranderde Eename nu en dan van heer. Onze streken waren den inzet voor den strijd tusschen Germanen en Latijnen of verlatijnschte volkeren, gelijk de bewoners van Gallië.
Godfried I, graaf van Verdun en Eename, koos de partij van den Duitschen vorst en bood het hoofd aan te vallen van den Franschen koning. Zoo deed ook zijn opvolger in 1004. Hij streed tegen Boudewijn met den Baard, graaf van Vlaanderen.
Door het huwelijk zijner dochter Mathilde met Renier graaf van Henegouwen werd het graafschap Eename aan dezes staten toegevoegd.
Uit dien echt sproot de beruchte gravin Richilde. Zij verwikkelde zich in eenen krijg met Boudewijn V van Rijsel, die de uitbreiding van ’t graafschap Henegouw wilde beletten. In die dagen (1047) werd de burg van Eename verwoest. In 1049 werd de vrede hersteld.
Nu viel er een feit voor, dat een klinkend antwoord is aan degenen, die beweren dat men zich in de Middeleeuwen noch om taalvragen, noch om stamgevoel bekommerde. Zeker wel; en dat was reeds gebleken uit de verdeeling der staten van Karel den Groote, het verdrag van Verdun, in 843 waarbij voor ’t eerst de Germaansche en Romaansche talen, nevens het latijn, gebezigd werden.
Richilde had in 1049 aan graaf Boudewijn voorgesteld haar het zuidelijk, franschsprekende gedeelte van Brabant te laten, terwijl hij het noordelijke, dietschsprekende deel zou hebben. Dat is wel een bewijs, dat de taalkwestie reeds in die dagen de vorsten bekommerde en een struikelsteen bevonden werd voor een goed bestuur; en dat het nationaliteitsgevoel veel meer ontwikkeld is in een land, waar allen tot hetzelfde ras behooren en dezelfde taal spreken.
Richilde droeg overigens het hart vol rassenhaat. Tegen Vlaanderen hitste zij de Waalsche edelen op, kocht den bijstand van den Franschen koning, trof door tergende belastingen de Vlaamsche steden, deed het hoofd afhouwen van de Iepersche burgers, die haar om recht gingen vragen. Frankrijk hielp haar en in de vlakte bij Cassel werd den strijd tusschen de Germaanse Vlamingen en de Romaanse Walen beslist (1070). De Vlamingen waren de overwinnaars. Dat was ’t begin van den strijd, eerst tusschen Vlaanderen en Frankrijk en daarna tusschen de gemeenten en de hertogen van Bourgondië, die toch ook van Franschen oorsprong waren.
Willem van Eename hielp met zijne mannen Willem van Normandië in den slag van Hastings (1066) en gedroeg er zich ridderlijk. De Normandiër was gehuwd met Mathilde van Vlaanderen en vele Vlaamsche edelen vergezelden hem op zijnen veroveringstocht in Engeland.
Boudewijn van Rijsel had eene godvruchtige echtgenoote in gravin Adela. Op de plaats wat het kasteel van Brabant en vroeger nog de burg Lothrijk had gestaan, verrees weldra eene abdij. Benedictijnen van St. Vaast, bij Atrecht, namen er hunnen intrek, en de kapel van Lothrijk werd hunnen bidplaats. De abdij hing af van het bisdom van Kamerijk. De H. Libertus, bisschop, keurde goed bij brief in 1064 de eerste privilegiën, en de gift aan de abdij van Eename, door de vorsten van Vlaanderen. De eerste abt van Walbertus. In dien brief spreekt de bisschop van Eename, als zijnde eene bloeiende en weelderige stad, welke drie fraaie kerken bezat en wier haven door talrijke schepen werd bezocht.
Het zou ons te ver leiden moesten wij hier de geschiedenis der abdij vertellen. Wij verzenden daarvoor tot de bijzondere werken, die daarover zijn geschreven en aan welke wij ook onze mededeelingen ontleend hebben (1).
Eename heeft thans nog, als overblijfsel uit zijne dagen van bloei, zijn jaarfeest, zijne bekende paardemarkt, gehouden de dag na St. Laurentius, den 10 Augustus.
Nu schijnt zij bleek en levensloos, als men leest wat zij vroeger was. Toen kwamen kasteelheeren van Pamel, Eine en Schoorisse haar met gewapende mannen beschermen en vereffenden zij, als rechters, de geschillen, welke onder kooplieden oprezen. Gedurende die dagen waren bijzondere voorrechten in zwang. Uit alle gewesten stroomde het volk te zamen. Alles, waarin te dien tijde handel werd gedreven, vond er koopers en verkoopers. Eename was vol leven en beweging.
Ofschoon dit feest midden in den oogsttijd viel, waarin elke boer op ’t veld werk heeft, gunde elkeen uit de streek, gelijk nu nog, den noodigen tijd om naar de “feeste te Eename” te gaan. Al de kinderen in den omtrek weten van de Eenaamsche “potjesmarkt” te spreken. De “potjes” waren en zijn nu nog verkleind huisgerief in aardewerk dat aan de kinderen als speelgoed verkocht wordt.
Fr. De Potter en Jan Brouckaert: Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen. Zesde reeks. Arr. Oudenaarde. Eerste deel – Gent A. Siffer.
Ed. Beaucarne: Histoire de l’abbaye d’Eename – Gent, Vanderpoorten.
De potjesmarkt wordt gehouden op het groote dorpsplein vóór de kerk, waar aan de eene zijde een steenen kruis en aan de andere de “kaak” staat. Hieraan werden de veroordeelden gebonden, en tentoongesteld.
Daar op dat plein staan ook de kramen en barakken der kunstenaars, als op eene ”foore”. Te Eename en in de omliggende dorpen is het den IIen* van Oogstmaand kermis. Er wordt beweerd, dat de “feeste te Eename” reeds van de XIe eeuw bestaat en dat is wel mogelijk. In het boek (1) van den heer Edmond Beaucorne, die destijds notaris was te Eename, komen uittreksels uit vroegere schriften, die ons mededeelen wat er zoo al op de jaarmarkt gebeurde.
“De jaarmarkt” zeggen F. De Potter en J. Broeckaert in “de Geschiedenis van de gemeenten der provintie Oost-Vlaanderen” stond onder het gezag van den prelaat der abdij van Eename, en werd aanvankelijk gehouden den dag van St. Laurensfeest; een octrooi van Fhilips, hertog van Bourgondië, verplaatste ze ten jare 1496, tot den dag nadien; maar was deze een Zaterdag, dan hield men ze den Maandag daarna.”
Dezelfde schrijvers halen ook eene eigenaardigheid aan uit de geschiedenis van Eename. Het schijnt, dat, als men op ’t feeste vocht, de vechters er met een lichtere boet dan elders van afkwamen. Daarom stelden de boeren der streek uit hun twisten te regelen tot op Sint-Laurentiusfeest te Eename, en, zoo ’t schijnt, zij vochten dan dat de pluimen stoven, en dat voor weinig onkosten, als ’t gerecht er tusschen kwam. Het moet toch wel een levendig tafereel geweest zijn op die middeleeuwsche jaarmarkten, gelijk te Eename. Ik had die volksbijeenkomsten willen zien, toen elke streek zich nog door eene eigenaardige dracht onderscheidde, en de dorpelingen dooreen wroetelden, toen vreemde kooplieden uit verre gewesten hier, in den Dietschen tongval, zelfs uit Duitschland, moesten komen onderhandelen met de boeren van Zuid-Vlaanderen.
Die wonderdokters, die zalf en pillen en “kruiden der aarde” verkochten, en er de gapende boeren al de deugden en voordelen van wisten voor oogen te tooveren. De kunstenaars die goocheltoeren uitvoerden voor menschen, die ’t niet konden begrijpen, of die wakkere kerels moesten met den duivel omgaan.
De mannen met dobbelsteenen, die hun deel van de winst der kooplieden zochten in den zak te krijgen door list en bedrog. De bedelaars, die langs de wegen zaten, welke naar het feestveld leiden, en op slependen klagenden toon gebeden opzeiden, of hunne melaatschheid, hunne wonden of andere kwalen ten toon spreidden.
De liedjeszangers met de vedel en het doek, waarop vuur en bloed het meest de aandacht trokken. De barakmannen en de venters in de kramen, die door geroep en getier, getoet en bellengerinkel de voorbijgaande menigte aanspoorden om hunne voorstellingen te gaan zien of hunne waren te koopen.
E. Beaucarne: Notice historique sur l’abbaye d’Eename.
IIen = 11den
De lustige jeugd, die met lachend gezicht ronddrentelde, luidop klappend en lachend dat het schaterde, en zich naar de danstent begeeft, waar de vedelaar op de ton zit, of de doedelpijper staat te spelen.
Daar stel ik mij tooneeltjes van voor zooals onze grootste schilders ze ons hebben afgebeeld. Ik zie de oudjes, mannen en wijfjes, met de tjoepmuts en de trekkoove op, met gekromden rug en de handen op den rug, dat alles met nog tintelend oog aanschouwen en in hunnen glimlach zie ik, dat zij denken aan wat zij ook eens deden, toen zij nog jong waren.
Ik zie tusschen het volk de gewapende mannen van de burgen der streek loopen, hunne hellebaarden, die boven de hoofden uitspitsen, hunne ijzeren helmen, en hunne drachten met de kleuren van hunnen burgheer.
Dat alles moet schilderachtig zijn geweest, en deed de duizenden bezoekers, bij ’t naar huis gaan, verlangen naar ’t volgend jaar. En die jaren hebben elkander zoo sinds eeuwen opgevolgd.
Wat al feiten er op die jaarfeesten mogen gebeurd zijn, hoe streng de maatregelen ook waren, die de burgheeren, de mannen der vierschaar, baljuws en schepenen, moesten nemen tegen dieven, zakkenrollers, vechters en lichtekooien, toch voelen wij ons getroffen bij het herdenken aan al die gebeurtenissen uit het verleden van ons volk.
En de wandelaar, die nu in het stille Eename voorbij gaat, zou niet denken, als hij de geschiedenis niet kent, dat de naam van dit Vlaamsche dorp verre en bij bekend was, en eene zoo voorname rol in de geschiedenis heeft gespeeld.
De historie der abdij is ook merkwaardig, ja soms tragisch geweest.
De geschiedenis der abten van Eename, die dikwijls tot de edelste geslachten des lands behoorden, is belangwekkend door hare gedurige afwisseling. Ten tijde der gemeenten en der godsdienstoorlogen had de abdij veel te verduren. In 1380 namen de Gentenaars en Ieperlingen Eename in bezit. Tijdens het beleg van Oudenaarde door het gemeenteleger met de Dulle Griete van Gent, in 1382, verbleef Philips van Artevelde in de abdij. In 1452 werd zij door de Gentenaars in brand gestoken.
De eendracht heerschte toen niet altijd onder de monniken. De Benedictijnen van Sint-Vaast trokken soms, als zij het te Eename niet konden uithouden, naar Frankrijk terug. Dan weerom kwamen de monniken van Affligem er orde in stellen.
De abdij van Eename heeft oorlog en vrede gekend, tijden van armoede en weelde beleefd. Er was zelfs een der abten die van zijne abdij, aan gebed en arbeid gewijd, een lustverblijf wilde maken. Prieeltjes, dreven, doolhoven, vijvers met springbronnen van het water, dat van de hoogte van Volkegem en Mater tot daar was uitgelegd, veraangenaamden er het bestaan, in zoo verre, dat de weelderig levende abt, Laurens de Reyngodt, zijn gesticht in schulden stak en ’s lands overheid er moest tusschen komen om er orde in te brengen.
De laatste abt van Eename was Philips de Locquenghien. Het was de vier en veertigste. In 1797 werd de abdij door de Fransche regeering verkocht om te worden afgebroken. Er bestaat nog, langs de Schelde, het in puin vallende proosthuis, in 1769 gebouwd, en eenige oude muren van de veel vroegere abdij, eene van de oudste en merkwaardigste van ons land.
“Zoo zonk” zeggen F. De Potter en J. Broeckkaert,”in het niet de abdij, die weleer groot en machtig was geweest, waar vorsten, kerkvoogden en andere aanzienlijke personen hunnen intrek namen, gewichtige politieke vergaderingen hielden, en de naam van Eename verre over de grenzen van Vlaanderen deed kennen”.
Men kan te Eename, zoo besluiten zij, niet voorbijgaan zonder de vergankelijkheid van de wereldsche grootheid te erkennen.
Om deze schets te eindigen, laat ik hier een gedicht volgen, gemaakt na eene wandeling, van den heuvel te Heurne naar de puinen der abdij van Eename, in den winter, toen de sneeuw lag.
Winterwandeling in Zuid-Vlaanderen
Eene herinnering aan vroeger dagen
Op de heuvels, in de dalen Wijd een winterzicht. Op die wijde witheid Vallen de vlokken dicht.
Wild wemelen door elkander Vliegen vlokken fijn, Stoeien lijk zomervlinders, Schijnen levend te zijn.
Hem leven, als ’t vlinderleven, Duurt maar een korten stond. Daar vallen ze neer en blijven Liggen op killen grond.
Vroolijk, langs witte wegen, Bij scherts, gelach, gezang, Stappen wij, jonge paren, Met gloeiende borst en wang.
En in hun harte is ’t zomer; Een vogel zingt er zoo zoet, Zij voelen het liedje der minne Zind’ren in ’t gemoed.
Zij zien de vlokken dansen En tuim’len naar beneeên, Zij lachen om dat gewentel Om hunne hoofden heen.
***
Ginds rijst een oude bouwval. Hij staat daar al menige eeuw; Draagt ’s winters zijnen mantel, Hermelijn van sneeuw.
Doch zie: de vensterbogen; Ze grijnzen zoo leêg hen aan Met oogen verwilderd… Wie kan hunne taal verstaan?
Zij weten veel van ’t leven, Hebben ’t zoo lange gezien, En schijnen van de wereld ’t Vergank’lijk beeld te beên.
***
‘t Hield eensklaps op te sneeuwen, Er blok een zonnestraal, En de aarde lag in ruste, In leliënpraal
De looden lucht werd helder, De hemel blauwig waas, Er drijven watten wolkjes, Als vlokkig gouden gaas.
In ’t westen rezen wolken Lijk bergen, zwart en hoog; Daartusschen de roode zonne Statig ter klimme boog.
***
Dit voerde de jonge paren, Blankwiekend naar ’t dromenland… Ze zouden te zamen reizen, Zingend, hand in hand.
Ze zouden de bergen beklimmen Zoo verre de voet hen leidt; Ze zouden de zee bevaren, Ter wijde oneindigheid.
Ze zouden genieten wat ’t leven Hun biedt in de schoone natuur; Vereenigd samen blijven Tot hun uiterste uur.
***
Het westen stond in laaie, Zoo grootsch en heerlijk schoon, De wolken werden al burgen, Van hoogere wezens een woon
Van purper en oranje Een vurig donkerrood Een vuurberg, die daar gloeide, En stralen en vonken schoot.
Gouden zoomen der wolken Tintelden, vonkelden hel. Och levenslot….. die schitt’ring Verdween zoo snel.
***
Gouden droomen der toekomst Bedwelmden ’t jonge gemoed, Deden de harte blaken Van zaligen liefdegloed.
Ze gingen verder en zongen Een lied van leven en lust, Terwijl het winterlandschap Onder zijn lijkkleed rustt’.
Toen hielden ze op te zingen, Bleven een wijl staan, Beschouwden nog de avondzonne Bij ’t plechtig ondergaan.
***
’t Werd alles stil en eenzaam Bij stillen avondstond. Alleen uit de verte een klokje, Dat kleppend zijn bede zond.
Toen keerden zij stille huiswaarts Op ’t witte sneeuwtapijt. Aan den gesternden hemel De blonde mane gleed.
Ze scheidden van elkander, Maar droomden dien nacht Van zalige weelde, Die hun die wand’ling bracht.
***
Toen waren jong hunne harten; De tijd is lange heen. Geleid door ’t lot van ’t leven, Gingen zij wijd vaneen.
Ze zagen elkander nooit weder, Elk toog ter levensbaan, En zocht in ’t onbekende, De weg, die hij zou gaan.
Het leven is als een sterven Ten allen tijde en stond; Hoe menige onzer droomen In de eind’loosheid verzwond.
Droeve wet der wereld, Nature’s streng gebod. Toch blijft het zoet herdenken, De vaste hoop in God.
***
Zij dachten later ik ’t leven, Nog aan dien winterdag, Gevoelden een wijle gloeien Wat diep in ’t harte lag.
Hoe zwaar ook ’t levenszwoegen; Dat zucht en zorgen brengt, Gezegende stonden in ’t leven, Als men zijn jeugd herdenkt.
Verwijzingen: 1 Metz: Franse stad gelegen in het noordoosten van Frankrijk, de hoofdstad van de voormalige regio Lotharingen en van het departement Moselle (57). De stad ligt langs de oever van de Moezel. (Bron: Wikipedia).
Foto 1: omslag van de biografie door Marc Vuylsteke / Het witte “schaduwbeeld” werd geknipt in Brussel in 1912 Foto 2: Omer Wattez – bron: Gemeente Maarkedal
“Lodewijk Omer Wattez – geboren te Schorisse op 9 februari 1857 en overleden in Sint-Lambrechts-Woluwe op 26 maart 1935 – was een Vlaamse schrijver, vertaler en flamingant. Familiebetrekkingen Hij was de zoon van bakker en handelaar Camille Wattez (geb. 1822) en Perpétua Vander Mynsbrugghe (1830-1875) uit Schorisse. Hij was gehuwd met Cordula Elodia Vanderstraeten (geb. 1860) uit Heurne. Schrijver Wattez was een Belgische en Vlaamse schrijver van essays, gedichten, novellen, toneelstukken en vertaler van Germaanse sagen en was vooral een overtuigde Vlaming. Beroepshalve was hij onderwijzer, hoofdonderwijzer en leraar te Schorisse, Heurne, Antwerpen en Doornik. Tijdens de Eerste Wereldoorlog schreef hij ook meerdere artikels in De Belgische Standaard. Vlaamse Ardennen Eerst in zijn geboortestreek en daarna in gans Vlaanderen is hij vooral bekend geworden als de grondlegger van het toerisme in Zuidoost-Vlaanderen en volgens velen de (mede)bedenker van de term Vlaamse Ardennen samen met Pol de Mont (aan de Geuzentoren in het Muziekbos). Hij streefde in die tijd al naar een evenwicht tussen mens en natuur en ageerde toen reeds tegen de vervuiling van de Schelde. Hij schreef in 1889 “Een hoekje van Zuid-Vlaanderen: Oudenaarde, Ronse en omstreken” (uitgegeven in 1890 door Uitgeverij Willemsfonds) en in 1914 de uitgebreidere versie De Vlaamsche Ardennen. Wandelingen en uitstapjes in het land van Oudenaarde en Ronse (Uitgeverij Vanderpoorten), die werd heruitgegeven in drie delen in 1926 en in 1985 door de stichting Omer Wattez. Eerbetuigingen In 1975 werd, op initiatief van prof. Ulrich Libbrecht, de Stichting Omer Wattez (SOW) opgericht, een milieuvereniging die zich de bescherming en herwaardering van de Vlaamse Ardennen ten doel stelt. Door middel van een driemaandelijks ledenblad worden de doelstellingen kenbaar gemaakt. In 1992 werd de Vlaamse Ardennen uitgeroepen tot een van de eerste vijf regionale landschappen in Vlaanderen. Aan de Zwalmmolen in Munkzwalm staat een gedenksteen in Balegemse steen ter ere van hem. Aan zijn geboortehuis aan de Zottegemstraat 10 in Schorisse (deel van het voormalige Sint-Margriethospitaal dat werd opgericht rond 1416) hangt een herdenkingsplaquette. …”
“Karel Maria Polydoor (Pol) de Mont – geboren in Wambeek op 15 april 1857 en overleden in Berlijn op 29 juni 1931 – was een Vlaams schrijver en dichter. Hij is niet te verwarren met zijn neef Paul de Mont. Pol de Mont is afkomstig uit het Pajottenland, dicht bij Brussel. Na zijn middelbare studies in het Frans te Ninove gevolgd te hebben, ging hij naar het Klein Seminarie in Mechelen. Hier schreef hij zijn eerste gedichten en liet er in 1877 zijn eerste bundel “Klimoprankske” drukken. Twee jaar later ging hij wijsbegeerte en letteren studeren aan de universiteit van Leuven. Samen met Albrecht Rodenbach stichtte hij hier Het Pennoen. In 1880 werd zijn bundel Gedichten gepubliceerd, dat met de Vijfjaarlijkse Staatsprijs voor Vlaamse Letterkunde werd bekroond. Pol de Mont begon zijn carrière als leerkracht eerst aan het atheneum van Doornik, dan aan dat van Antwerpen, waar de latere schrijver Alfons de Ridder (Willem Elsschot) en de latere kunstenaar Eugeen Van Mieghem tot zijn leerlingen behoorden. In 1904 werd hij benoemd tot conservator van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen. Een jaar later was hij een van de stichters van het tijdschrift De Vlaamse Gids. In 1919 nam hij ontslag als conservator nadat hij in de pers beschuldigd was van activisme. Hij werd hoofdredacteur van de Vlaamsgezinde krant De Schelde. Enkele van zijn medewerkers daar waren Paul van Ostaijen en Alice Nahon. …”