~~ tekst Marc Maryns & tekst historische aanvullingen Ilse Bostyn / foto’s Marc Maryns, Didier Descamps, Walter De Bock, Cederik Nies en Ilse Bostyn / met dank aan Didier Descamps voor het krantenartikel / met dank aan Guido Tack en Daniël Pletinckx voor het aanvullen van onze historische informatie / met dank aan de mensen van Ename voor het bij elkaar brengen van de verhalen en herinneringen
Een verhaal naar aanleiding van een foto in ‘Le Soir Illustré’ van 5 oktober 1947 waarop de archeologische site van Ename te zien is. Met de opvallende circulair ommuurde tuin en een zicht op de huizen van de Neerstraat (de huidige Abdijstraat).
Het volledige krantenartikel kunt u lezen onderaan dit blogartikel.
Wilt u eerst iets lezen over de opmerkelijke geschiedenis van dit stuk grond in Ename, dan kunt u via deze links meteen lezen over: het donjon, de kleiputten, de ommuurde tuin en het kasteeltje.

Marc vertelt
Ik vertrek aan het scoutsterrein in de Sint-Salvatorstraat, voor velen een bekend referentiepunt. Dit terrein is het laatste opgevulde deel van de oude Schelde. In deze oude Scheldearm werd het opgehaalde huisvuil van Ename gestort. Het deel van de weg tot aan de oever van de Schelde was vroeger de bedding. Ongeveer in die omgeving kon je het veer nemen om overgezet te worden naar de andere oever van de Schelde.

Op de achtergrond is de site van de oude abdij te zien (met de circulair ommuurde tuin).
Oh ja, op het einde van de Sint-Salvatorstraat nemen we de bocht naar rechts. Vele jaren geleden en nu nog steeds kon en kan je ook naar links, richting Oudenaarde en daar kwam je aan het huis van “Kamie” voorbij. Ach wat woonde die man er rustig. Geen luidruchtige buren rondom hem, enkel het geronk van voorbijvarende boten in de verte. Maar… ’s winters was het minder leuk. In de koude en natte wintermaanden moest Kamie boodschappen doen met behulp van zijn bootje. Want dan stonden de omringende en laaggelegen Scheldemeersen en ‘wijmenieren’ onder water.
Een oud deel van de trekweg is nog zichtbaar aan de overkant van de nieuwe stuw, maar dan moet je links uw weg vervolgen richting brouwerij Liefmans en dat is een ander richtpunt.
Wat een verschil met nu! Hoeveel kubieke meters aarde werden hier uitgegraven om deze stuw te realiseren? De aanleg van de nieuwe stuw is de voorbode van de bouw van een nieuwe sluis of de aanpassing van de oude stuw om boten met een grotere tonnenmaat te kunnen versassen, alhoewel er nu al kanjers varen die tot ± 2500 ton kunnen laden. Schepen van dergelijke omvang kunnen maar één per één door de sluis, dus langere wachttijden.
Maar we wijken niet af van onze bestemming. Even voorbij de bocht naar rechts lag vroeger – jaren 58 tot 62 – elk jaar één of meerdere keren een klein, Nederlands binnenschip aangemeerd. Dit was geladen met plantaardappelen die van ergens vanuit Nederland werden aangevoerd. Een Nederlandse aardappelhandelaar had zich hier, op het Enameplein, gevestigd en voorzag een ruime regio van plantaardappelen. Hij had zelfs een aardappelras dat alleen gedijde in zeer zware grond en uitsluitend bestemd was voor de Ardennen.
Het scheepsruim lag volgestouwd met een paar honderd zakken van 25 of 50 kg. Via een smalle loopplank werden die zakken door de handelaar en zijn knechten aan wal gebracht en op een vrachtwagen geladen. Eigenlijk lagen er 2 loopplanken en stonden er 2 ladders in het ruim: één voor op en één voor af zodat er nooit moest gewacht worden als een drager met een zak op zijn schouder de ladder en de plank op kwam. Het was zwaar werk en ’s avonds waren die mannen waarschijnlijk bekaf van een ganse dag sleuren of sjouwen. Soms kon er eens een kleine rustpauze vanaf en werd ‘een neut’ genuttigd van het merk met de gekende slagzin: ‘Staat de Bokma koud?’
Jaren later kwam men tot de vaststelling dat men sneller kon werken door de zakken aardappelen aan te voeren per vrachtwagen met aanhangwagen. Deze waren dan wel vlugger ter bestemming maar hadden een kleiner volume. Toen zag je op de binnenschepen nog niet het opschrift: “Hier varen 15 vrachtwagens voorbij”.
Op wat men noemt de Trekweg Rechteroever (nu juiste naam: ‘Voor-Eine’) stap ik verder tot waar zich de balustrade – waar de fiets op de foto tegen leunt – bevond. Het was misschien wel een fiets van bij Fons!
Het wegske of het baantje op de foto – dat rond de weide een bocht naar rechts maakt – was aangelegd om de steenbakkerij te bereiken die gevestigd was op de rechteroever. Maar… er was ook bedrijvigheid op de linkeroever.
Vroeger, tot begin van de jaren 60, had de steenbakkerij Vande Moortele (gekend om haar Scheldesteen) op de rechteroever een afdeling waar ‘veldovens’ waren opgezet. Dit was tussen het spoorwegtalud en het begin van de oude Scheldearm.
In veldovens werden gevormde stenen gemaakt. Dit gebeurde in de open lucht. Vanaf de uitgegraven klei tot en met het eindresultaat: de baksteen, die men ook wel veldovensteen noemde.
Veldovens konden ook opgezet worden daar waar een huis, meerdere huizen of andere gebouwen moesten gebouwd worden en waar goede klei beschikbaar was. Zo spaarde men vervoerskosten uit.
De stenen werden er ‘gevormd’. Daarvoor gebruikte men de malse klei die ter plaatse werd gedolven of ontgonnen. De klei werd vermengd met water en bewerkt met een schop of spade. Met de blote voeten werd de klei vervolgens tot een bewerkbare specie ‘gekneed’. Daarna werd deze in een vorm ter grootte van vier stenen gestort en bovenaan afgeschraapt met een plat ijzer zodat ze mooi glad werden.

Een timmerman uit de Oudstrijdersstraat in Nederename en de smid van hetzelfde dorp werkten samen om die vormen te maken naar de opgegeven grootte van de stenen. De timmerman maakte de houten bakken waarvoor de smid bovenaan platte gesmede ijzers maakte. Deze ijzers dienden om te vermijden dat door het effen schrapen van de klei het hout te vlug zou afslijten.
Een volgende bewerking was de stenen drogen. Ze werden eerst op hun platte kant op een strook van fijne aarde gelegd. Zodra ze een bepaalde hardheid hadden, werden de stenen op hun langste zijkant gezet om verder uit te harden. Eens ze droog genoeg waren en er een voldoende aantal stenen klaar was, werd er een veldoven opgestart of opgezet.
De stenen werden zo gestapeld dat er voldoende lucht en fijne kolen tussen konden. Zo kon het vuur goed brandend gehouden worden. De gloed van brandende kolen bezorgde de stenen hun roodbruine kleur en hun hardheid.
Tussen de stenen werden na het ontsteken van het vuur kleine antracietkolen gegoten. Deze werden in kleine mandjes geschept en uitgestrooid tussen de stenen. Er gebeurden dus twee werken terzelfder tijd: het stapelen van de stenen en het gieten van de kolen. Plezant was dat werk niet want men stond voortdurend in de rook van kolen en gas.
Sommige branders wachtten met het aansteken van de oven tot alle stenen gestapeld waren. Ieder had zo zijn eigen manier van werken.



– bron Beeldbank Agentschap Onroerend Erfgoed (foto’s 1978, Vlaamse Gemeenschap).
Naarmate de stapel stenen hoger werd, werd het moeilijker om ze naar boven te krijgen. Transportbanden bestonden toen nog niet. De stenen werden per twee of drie naar boven gegooid. Het was een kunst om die met een korte zwaai en met de nodige kracht te gooien zodat de man die boven stond de stenen kon opvangen en doorgeven om te stapelen. Hetzelfde gebeurde met de mandjes kolen, die werden ook naar boven gegooid en het was zaak om de kolen gelijk te spreiden tussen de stenen.
Zo’n veldoven kon wel tot vijf meter hoog zijn. De hoogte en breedte hing af van het aantal stenen dat gebakken moest worden.
Wanneer er te veel wind was werden er grote stukken jute, beter gekend onder zijn dialectnaam als ‘ambelauze’, tussen palen gespannen. Dit om te vermijden dat de kolen te vlug en te hevig zouden branden. In dat geval kreeg men doorgebrande stenen waar men niets kon mee aanvangen omdat ze veel te hard waren en grijs tot zwart van kleur.
Het resultaat van zo’n goed uitgebrande veldoven was dat er stenen ontstonden waar stukjes zwarte en witte koolresten in gebrand waren. Dat gaf een speciaal effect en vroeger gebruikte men deze stenen dan ook om er voorgevels van huizen mee op te trekken.
Vele mannen uit Ename en Nederename hebben hun ‘boterham’ verdiend in de steenbakkerijen. Aan de veldovens waar sommigen dan de job van brander uitvoerden. De brander was de baas van de veldoven, echt specialistenwerk.

Voor een nog meer gedetailleerde beschrijving kan je ook terecht op Wikipedia: https://nl.wikipedia.org/wiki/Veldoven
en op de zeer interessante site https://www.sincfala.be/virtueel-bezoek-sp-17924/museumtuin/veldoven waar o.a. veel vakjargon te lezen is.
Nog een woordje over dat wegske naar rechts en links
Om de lokale steenovens – veldovens – bereikbaar te maken was er onder de spoorlijn een kleine onderdoorgang gemaakt. Deze lag op 50 à 100 m van de spoorwegbrug – in de volksmond: ‘d’ijzerie bruhhe’ genoemd. Zo had je op beide oevers een doorgang of minitunnel, die breed genoeg was om een ‘voer’, een man met paard en kar, door te laten en later ook een niet te brede vrachtwagen.
Komende van de Sint-Salvatorstraat in Ename volgde je dan het wegske naar rechts langs de weide, aan de onderdoorgang links onder de spoorlijn door en dan terug naar links richting Schelde om daar terug naar rechts te draaien en de trekweg te volgen.
Voor wie te voet of per fiets kwam, was er onder de brug een betonpad om rechtdoor langs de Schelde zijn weg te vervolgen. Zo had men geen omweg via de onderdoorgang. Dit is goed te zien op de foto waar de personen met de fiets staan.
Een bijzonder detail trof je aan in de ondersteunende muren van de brug: je kon in het metselwerk 3 à 5 cirkels ontwaren en als je er tegen klopte klonk dat deel van de muur hol. Bij de bouw had men in het plan reeds gaten voorzien waarin dynamiet kon gestapeld worden om de brug op te blazen in tijden van oorlog. Wat een geluk dat men die gaten nooit heeft moeten opvullen!
Enige historische uitleg
Het donjon
De Schelde vormde vanaf 843 tot halverwege de 11de eeuw de grens tussen het West-Frankische en Oost-Frankische rijk. De relatie tussen deze rijken was aanvankelijk vriendschappelijk. Ename werd rond het jaar 965 een handelsnederzetting. Dit was een huwelijksgeschenk van keizer Otto I aan graaf Godfried van Verdun (Lotharingen) en diens echtgenote, Mathilde van Saksen (Billungen). Bij de handelsnederzetting met haven wordt ook de Sint-Salvatorkerk gebouwd, toen nog geen stenen kerk.

Op het einde van de 10de eeuw komen twee zeer jonge heersers tegenover elkaar te staan. Aan de West-Frankische zijde regeren de graven van Vlaanderen en rond deze periode is dat Boudewijn IV, die op 8-jarige leeftijd (in 988) de graventitel krijgt. Aan de Oost-Frankische zijde regeren de keizers van het Heilig Roomse Rijk en rond deze periode is dat Otto III, die op 3-jarige leeftijd (983) keizer wordt.
Beide heren worden bij hun meerderjarigheid (14 jaar) respectievelijk graaf van Vlaanderen en keizer van het Heilig Roomse Rijk. Zij komen tegenover elkaar te staan wanneer Boudewijn IV bij zijn meerderjarigheid een militaire reorganisatie van de Vlaamse adel doorvoert. Deze actie lokt al snel een reactie uit van Otto III, die kort na Boudewijn ook meerderjarig wordt.
Omdat Boudewijn IV op de westoever van de Schelde militair veel sterker was geworden, liet Otto III op de oostoever van de rivier, langs de grens met het graafschap Vlaanderen, drie verdedigingsposten bouwen: de markgraafschappen Antwerpen, Ename en Valenciennes (Valencijn). Tijdens de laatste jaren van de 10de eeuw werd Ename dus plots een grensstad met een sterke militaire verdediging. Daartoe werd in de toenmalige Scheldemeander een grote, stenen donjon gebouwd, omringd door een burchtterrein (castrum) en omwald met een aarden wal. Binnen de wal wordt ook een paleisgebouw opgetrokken met een kapel gewijd aan Onze-Lieve-Vrouw. De bestaande Sint-Salvatorkerk, net buiten de omwalling, wordt in steen opgetrokken. En vlakbij wordt de Sint-Laurentiuskerk gebouwd (de nu 1000 jaar oude parochiekerk van Ename, waarover u hier meer kunt lezen.)



De Sint-Laurentiuskerk van Ename, respectievelijk in maart 2020, zomer 2022 en mei 2022 – foto’s Ilse Bostyn
Tijdens de bouw van de nieuwe spoorwegbrug (jaren ’80 van de 20ste eeuw) werd een enorme bouwput gegraven en stuitte men op de funderingsresten van het donjon. Men vond een raamwerk van twee lagen kruisgewijs liggende rijen boomstammen. Dit wijst op een imposant donjon met een bovenverdieping.
De definitie van een donjon is: de belangrijkste en meest versterkte toren van een middeleeuwse burcht. Het donjon diende als laatste vluchtplaats bij een aanval. Het was tevens een woontoren (dominium) voor de burchtheer (dominus).

Op de linkeroever van de Schelde (westzijde) werden rond die tijd ook versterkingen gebouwd: in Petegem, Oudenaarde en Eine. Of deze oorzaak of gevolg zijn van de bouw van de Enaamse burcht, is niet bekend.
In 1002 overlijdt Otto III. Hij was slechts 21 jaar oud en stierf aan de pokken.
Boudewijn IV richt zich verbeten op gebiedsuitbreiding in oostelijke richting en voert lange tijd strijd om het markgraafschap Ename in handen te krijgen. In 1033 slaagt hij erin om de versterkte burcht te verwoesten. Maar zelfs dan is hem het bezit van het begeerde Ename nog niet helemaal gegund. Het zijn zijn zoon graaf Boudewijn V en diens echtgenote Adela van Frankrijk die erin slagen de allodia te verkrijgen. Een allodium is een grondgebied dat volledig in eigen bezit is (dus geen leengoed van een hogere heer waarvan men enkel het vruchtgebruik heeft). In 1063 stichten zij in Ename de befaamde Sint-Salvatorabdij, een benedictijnerklooster dat zal bestaan tot het verwoest wordt tijdens de Franse Revolutie.



Afbeelding 1: Graaf Boudewijn V van Vlaanderen en echtgenote Adela van Frankrijk (bron: Wikipedia)
Afbeelding 2: Sint-Salvatorabdij van Ename (bron:Wikipedia – Flandria Illustrata, Antonius Sanderus, 1641)
Afbeelding 3: Dronefoto van de archeosite met de funderingen van de Sint-Salvatorabdij annex kerk – foto Cederik Nies, Cenidrone
De (klei)putten
Waar de klei werd uitgegraven ontstonden putten. Deze liepen vol water waar vervolgens vis in werd uitgezet. Daarvan is weinig overgebleven. Tussen het fietspad dat de Lotharingenstraat verbindt met de Oliehoek en dat evenwijdig loopt met de gebouwen van het vroegere bedrijf Santens, zijn nog restanten van dergelijke putten te zien. Er is in het verleden sprake van geweest om geheel die site te saneren, maar het waterrijk gebied is nu een plek waar meerdere soorten watervogels zich thuis voelen.
Wie vroeger ging vissen kon op twee plaatsen terecht: in de oude Scheldearm in Nederename of in de ‘Putten’ (de oude kleiputten).


De ommuurde tuin
Op de foto uit ‘Le Soir Illustré’ zien we ook een cirkelvormig ommuurde tuin. Deze tuin is onder Enamenaren vandaag de dag vooral bekend als ‘Fruytierzen Hof’.
Guido Tack vertelt:
‘De muur omsloot de commerciële moestuin van Jules de Fruytier, in de volksmond Fruytierzen Hof. De Fruytier pachtte de grote boerderij op de huidige hoek Abdijstraat-St-Salvatorstraat, de voormalige hoeve Rullens (Peetsje Rullie), nadien door vererving eigendom van de weduwe Berg-De Graeve in Schaarbeek. Bij de hoeve hoorde de ganse abdijsite (dus inclusief de moestuin), verder ook heel wat land op de Hongerije inclusief de Hongerijemolen. De groententeelt binnen de moestuin (22,5 aren of 2250 m2 groot) paste binnen de zogenaamde landbouwverbreding tijdens het interbellum na de massale import van broodgraan vanaf 1880 uit Amerika. De moestuin was omsloten door een muur en sterk bewaakt uit angst voor moeskopperij (de juridische term voor het stelen van veldvruchten).’
Boer Ivo De Fruytier (geboren te Elsegem in 1839) verhuist vanuit Petegem naar Ename in september 1910. Hij is dan weduwnaar met vier zonen. Zijn tweede zoon Jules De Fruytier zal de boerderij op de hoek van de Neerstraat en de Veerstraat (nu Abdijstraat en Sint-Salvatorstraat) voortzetten, samen met zijn echtgenote Clara Leontine Audooren.
Enamenaren die zich de cirkelvormige tuin nog goed herinneren, weten te vertellen dat boer Jules zijn groenten goed beschermd kon telen binnen de muren van de tuin. Er was in de muur slechts één toegangspoortje en dat werd gesloten met een grote, ouderwetse sleutel. Groter dan de sleutel van de kerk, vertelt men! Men zegt ook dat voor boerin De Fruytier de tuin bijna heilige grond was. Er stond dan ook een rijkdom aan groenten, kruiden en fruit. En alhoewel de stoere verhalen van ‘over de muur klimmen’ nog steeds de ronde doen, was de kans op het plegen van moeskopperij met zoveel toezicht dus erg klein…


Afbeelding 2: bij de ommuurde tuin, v.l.n.r. Paulie De Meuleneire, Julien De Fruytier, Jules De Fruytier – bron onbekend, met dank aan de mensen van Ename
’t Kasteeltje en hoe het verder ging
Wanneer de Sint-Salvatorabdij in 1795 door de Franse Republiek gesloten wordt, neemt de geschiedenis van het dorp opnieuw een onomkeerbare wending. De Franse staat, die beslag heeft gelegd op de gebouwen en het terrein van de abdij, verkoopt de abdijgoederen in de daaropvolgende jaren. Het is Jean-Baptiste Paulée, een gegoede burger uit Parijs, die in 1797 het voormalig abdijcomplex koopt. Hij laat alle gebouwen afbreken, behalve de abtswoning en de proosdij.
Zoals hierboven reeds vermeld wordt de proosdij door de familie van Hoobrouck de Fiennes als buitenverblijf bewoond. Drie van de kinderen van Albert van Hoobrouck de Fiennes en Constance van Hoobrouck de Mooreghem worden in Ename geboren.
Guido Tack vertelt:
‘Albert van Hoobrouck de Fiennes, volksvertegenwoordiger, kocht de site en bewoonde het voormalige proosthuis van 1829 tot 1856. Op de kaarten uit die periode is er geen ommuurd perceel te zien. Dat verschijnt pas vanaf 1862. De ommuring is rond naar de Schelde toe en hoekig naar het dorp toe, en omvat ook de ruines van de abdijkerk. De rest van het perceel is tot 1910 ingetekend als bewerkte grond in tegenstelling tot de omgeving (weide, deels park). De site is dan eigendom van Gustaaf Rullens inclusief het perceel in kwestie, vanaf 1901 van Justine de Graeve, vanaf 1927 van de weduwe Berq-De Graeve. Pas na WOI verschijnt de perfect cirkelvormige ommuring met binnenin groententeelt van pachter De Fruytier als aanpassing en verkleining van het aanvankelijke ommuurde perceel. De muur is weg op de luchtfoto van 1951.
Burgemeester Louis Beaucarne deed in 1928 een poging om de site te kopen met de bedoeling “de conserver ce qui jadis formait l’enclos de l’abbaye ainsi que le vieux moulin qui se trouve à l’entrée du village sur la route d’Audenarde”. Hoewel hij naar Schaarbeek trekt om de te onderhandelen gaat de verkoop niet door. Als Vande Walle in 1941 aan de opgravingen begint is De Boever al eigenaar. In 1944 wil hij de grondvesten van de abdijkerk uitbreken nadat Van de Walle er mee klaar is, maar daar steekt het Commissariaat-Generaal voor ’s Lands Wederopbouw (een Belgische administratie onder Duitse militaire supervisie) een stokje voor. De Boever maakt dat later goed door de site aan de provincie te verkopen.‘
In de aankondiging van de verkoop in ‘Le Courrier de l’Escaut’ van 30 maart 1860 zien we geen vermelding van een circulaire tuin, maar wel van een groot domein met aanzienlijke tuinen. We weten nu dat de ommuring van het perceel pas na 1862 te zien is op de kaarten en dat er van een perfect cirkelvormige tuin pas sprake is na WO1.


Afbeelding 1: Krantenartikel uit ‘Le Courier de l’Escaut’ van 30 maar 1860, betreffende de verkoop van ‘het kasteeltje van Ename’ – foto Ilse Bostyn
Afbeelding 2: Het ‘kasteeltje’, de voormalige proosdij van de Sint-Salvatorabdij van Ename – foto Ilse Bostyn
Het wegske…
Dit oude krantenartikel voert ons langs vele eeuwen Enaamse geschiedenis. De oude Scheldemeander is op de foto’s in de krant al niet meer te zien zoals hij ooit was, want rond 1903 vond al een eerste afsnijding van de oude Scheldebocht plaats (u kunt daar hier meer over lezen). Maar toch wandelden we hier…
…van de 10de-eeuwse handelsnederzetting Ename,
…langs de versterkte burcht van het markgraafschap Ename, één van de belangrijkste grensposten van het Heilig Roomse Rijk,
…via de roemrijke Sint-Salvatorabdij uit de 11de eeuw en haar verwoesting op het einde van de 18de eeuw,
…naar het Enaamse ‘kasteeltje’, de oude proosdij die overbleef en als buitenverblijf gebruikt werd,
…zo door naar de steenbakkerijen van de 19de en begin 20ste eeuw,
…met een bezoekje aan de ommuurde moestuin van boer Jules De Fruytier,
…en verder naar de opgravingen die door archeoloog M. Vande Walle werden gedaan in de jaren 40 van de 20ste eeuw,
…tot aan ‘het wegske’ en de weide die onze ouders en grootouders zo goed gekend hebben.
Een bijzonder verhaal! Dat verder gaat.
Artikel uit ‘Le Soir Illustré’ van 5 oktober 1947


Besluit
Neen, “Eenaame la morte” is een titel die niet 100% weergeeft wat Ename allemaal heeft meegemaakt. Ename is niet dood, Ename leeft nog altijd! Zij het op een modernere manier dan vroeger. We mogen fier zijn op ons Ename waar we wonen of gewoond hebben!
Prachtige tekst! Een kleine opmerking. Het ontstaan van Ename is een beetje anders dan wat er bij de oprichting van het museum en het Ename 974 project werd gezegd. Ename is als handelsnederzetting gesticht rond 965. De Schelde was toen wel de grens tussen Oost- en West-Francië maar de relaties waren vriendschappelijk. Wanneer de graaf van Vlaanderen in 993 echter een militaire reorganisatie van de Vlaamse adel doorvoert, en zich dus militair heel wat sterker opstelt, wordt Ename plots een grensstad. Men bouwt kort na 993 een grote stenen donjon met een burchtterrein (castrum) omwald door een aarden wal, met vermoedelijk een staande militaire macht (soldaten). De datering van opgegraven objecten toont dat de burcht en donjon vlak voor 1000 werd gebouwd, net als de Sint-Laurentiuskerk.
LikeGeliked door 2 people
Dank voor beide aanvullingen, Daniël! Mogen wij uw aanvulling gebruiken in de tekst van het artikel?
LikeGeliked door 1 persoon
Nog even aanvullen ivm Ename rond het jaar 1000. De start van Ename als handelsnederzetting in 965 gebeurt onder keizer Otto I, Ename was het huwelijksgeschenk van Otto I aan Godfried van Verdun en zijn vrouw, Mathilde van Billungen. De uitbouw van Ename als grensversterking gebeurt onder Otto III. Alhoewel deze keizer wordt in 983 (op 3-jarige leeftijd, jawel), wordt hij volwassen (en mag dus zelf regeren) in 996. Het is mogelijk dat de omvorming van Ename tot grensversterking onder zijn impuls gebeurt. Otto III sterft in 1002, op 22 jarige leeftijd, zonder kinderen (dus zonder rechtstreekse opvolging).
LikeGeliked door 2 people
Correctie: Otto III werd meerderjarig verklaard op 14-jarige leeftijd, dus in 994, niet in 996
LikeGeliked door 1 persoon
Daniël,
Bedankt voor uw aanvullingen. Altijd goed om nog iets “meer” te vernemen. Men is nooit te oud om te leren.
LikeGeliked door 1 persoon
Ja, natuurlijk mogen deze aanvullingen gebruikt worden. Nog een kleine aanvulling: Boudewijn IV wordt graaf van Vlaanderen in 988, op 8 jarige leeftijd. Wanneer hij meerderjarig wordt verklaard op 14-jarige leeftijd, in dec 993, zorgt hij direct voor een militaire re-organisatie van de Vlaamse adel. Deze actie lokt heel snel een reactie van de Ottoonse keizer Otto III, die quasi even oud is, en in juni 994 ook 14 jaar en meerderjarig wordt. Deze reactie is de bouw van de burcht en donjon van Ename. De opponenten langs beide kanten van de Schelde waren dus beide 14 jaar en geen doetjes! Of de drie mottes langs de overkant van de Schelde, in Eine, Oudenaarde en Petegem, die rond die tijd werden gebouwd, de oorzaak of het gevolg van de bouw van de burcht van Ename waren, weten we niet. In elk geval, de plaats van de motte in Eine kan je zeer goed zien aan het ronde stratenpatroon rond de kerk, en de motte van Oudenaarde (turris aldenardensis) is kort daarna uitgegroeid tot stad. Otto III sterft op 21-jarige leeftijd (niet 22 jaar).
LikeGeliked door 1 persoon
Hartelijk dank voor de toestemming en de aanvulling, Daniël! Heel blij mee.
LikeGeliked door 1 persoon
Hierbij een reactie van Lieven Provost.
Door een onhandigheidje van zijn computer is zijn reactie niet verstuurd geraakt en dan ook niet verschenen op dit blog, wat Lieven betreurt. Hij heeft geen bittere tranen gelaten maar wel een ganse paternoster gesakkerd. Tja…. was het een onhandigheid of de wet van Murphy? Wie zal het zeggen. Bij deze is het toch geplaatst. Dat levert mij terug een “Brugse Zot’ op. Hoera”.
“Inderdaad een prachtige tekst die je niet op één-twee-drie neerpent. En als je dan in een ver verleden alle beschreven wegen en weggetjes ook effectief hebt bewandeld dan lees je dergelijke artikels ook met een andere bril op. Ik zie inderdaad nog Kamie rondvaren op de overstroomde Scheldemeersen. En bij de scouts bouwden wij dan gegarandeerd een vlot waarmee we, zonder dat we konden zwemmen, ons toch ver op het water begaven. Jouw tekst met Enaamse informatie friste niet alleen veel zaken bij mij op. Hij leerde me ook het woord “wijmenieren” en gaf me het dialectwoord “ambelauze” terug. Mijn oudste broer Marnix zei altijd dat het werk in de steenoven het lastigste was wat hij ooit deed.
Oprecht dank voor je schrijfinspanning. Nog anderen zouden dit ook moeten doen, vind ik.”
Met vriendelijke groeten,
Lieven
LikeGeliked door 1 persoon
Dank, Lieven en Marc!
LikeLike
Marc, proficiat voor deze leuke en leerrijke blog over de steenbakkerijen in je geliefde Ename. Hopelijk blijft je werk over vele jaren nog beschikbaar en kunnen de volgende generaties dan lezen hoe hun voorvaderen de kost verdienden. Ze zullen ene MM dankbaar zijn …
LikeGeliked door 1 persoon
Dag Rudy,
Van harte dank voor uw positieve reactie.
Marc
LikeGeliked door 1 persoon
Dag Rudy,
Nog even een aanvulling op uw reactie waar u schrijft ” Hopelijk blijft je werk over vele jaren nog beschikbaar en kunnen de volgende generaties dan lezen hoe hun voorvaderen de kost verdienden”.
Ik zou die beschikbaarheid ook graag hebben, echter… koken kost geld.
Marc
LikeGeliked door 1 persoon