Het Bos t’Ename in lentetooi

~~ geschreven door Guido Tack / artikel uit ‘Ename 974′, nr. 4 april 1997, uitgave van vzw SAKO, verantwoordelijke uitgever J.-P. Van Der Meiren / foto’s Ewout De Vos, Ilse Bostyn

Van slaapmutsen en blauwe kousjes: het bos van kop tot teen in lentetooi

Niets is mooier dan een vrouw, of ’t zou moeten een bos zijn in het voorjaar, is een gezegde waar ik mij ten volle in herken. Vanaf half maart (dit jaar twee weken vroeger) beginnen de boomknoppen te barsten. Maar vooraleer het bladerdek zich volledig openspreidt, profiteert de kruidlaag van het licht, dat zonder veel belemmering op de bosbodem valt, en komen een hele reeks plantensoorten volop in bloei.

Bosanemoon, Speenkruid, Boshyacint in Bos t’Ename – foto’s Ilse Bostyn

In het Bos t’Ename overheersen dan drie tinten. Afgezien van de wilde Sneeuwklokjes langs de Riedekensbeek, is het wit afkomstig van de Bosanemonen, waar ongeveer één derde van het bos mee vol staat. Daartussen zitten vlekken en vlekjes geel: lichtgeel van de Slanke sleutelbloemen op de nattere plaatsen, en dooiergeel van het Speenkruid. De derde tint is licht roze over lila tot bijna purper: eerst van Pinksterbloem, Gevlekt longkruid, Paarse schubwortel, Maagdepalm en de beide bosviooltjes (Bleek- en Blauwsporig-), later, vanaf half april, van de grote aaneengesloten velden Wilde hyacinten. Geen enkele aangelegde tuin kan daaraan tippen.

Pinksterbloem, Bosanemoon, Paarse schubwortel, Bosviooltje, Speenkruid in Bos t’Ename – foto’s Ilse Bostyn

Voor wie geen boodschap heeft aan Algemeen Nederlandse plantennamen graag wat vertaling. Bosanemonen worden in het Enaams sloupmutskies (slaapmutsjes) genoemd, en de bloemen van Paarse schubwortel onzelievevrouwkies, omdat ze inderdaad erg veel op een gesluierd Mariabeeld gelijken. Pinksterbloemen zijn koekoeksblommen (hoewel een koekoeksbloem wat anders is in het AN) en Boshyacinten zijn natuurlijk blauwe kouskies (blauwe kousjes).

De meeste soorten vind je in vele Vlaamse bossen op zware grond, maar bij Gevlekt Longkruid en Paarse schubwortel ligt dat anders. Het zijn typische Vlaamse Ardennen-soorten, waar je buiten de streek ver moet gaan naar zoeken. Biologen kibbelen of deze planten hier van nature voorkomen, dan wel of ze ooit zijn geïntroduceerd. Er wordt voor een paar soorten reeds langer naar de abdij van Ename verwezen, omdat de abdij een reputatie had voor het invoeren van bomen en struiken, vooral dan van orangeriesoorten. In het uitgebreide archief van de abdij vonden we echter geen enkele aanwijzing dat de monniken ook voor het inbrengen van aan het bos vreemde kruiden verantwoordelijk zouden zijn, wat daarom nog niet hoeft te betekenen dat deze hypothese niet klopt. Breed longkruid kan zijn ingevoerd omwille van de medicinale waarde ervan. De naam is afkomstig uit de signatuurleer. Men nam vroeger aan dat een plant waarvan een onderdeel gelijkenis vertoonde met een menselijk orgaan, zich leende voor de behandeling van allerlei kwalen. Het blad van longkruid heeft min of meer de vorm van een long, en de witte vlekjes op het blad moesten dan maar de longblaasjes voorstellen. Vandaar. Paarse schubwortel, een soort die parasiteert op boomwortels, kan ongewild mee ingevoerd zijn met plantsoen van bomen uit de zuidelijke helft van Frankrijk. Maar de klemtoon ligt dus steeds op ‘kan’: zeker zijn we niet.

Boshyacint (blauwe kouskies) in Bos t’Ename – foto’s Ilse Bostyn

Het is bij de meeste van deze uitbundige voorjaarsbloeiers eigenlijk een wonder dat er (opnieuw) zoveel van zijn, want het zijn slechte kolonisatoren. Hiermee wordt bedoeld dat het erg lang duurt vooraleer ze zich ergens (opnieuw) vestigen, en dat ze nog meer tijd nodig hebben om er (opnieuw) grote oppervlakten in te nemen. Het Bos t’Ename is in de tweede helft van de 19de eeuw op een klein perceeltje na volledig ontgonnen, en verdeeld in ongeveer 500 perceeltjes van één dagwand (ongeveer 30 aren). Na 18 tot 45 jaar als akker bewerkt te zijn, werden ongeveer 200 perceeltjes op het einde van de 19de eeuw herbebost. Over het hoe en het waarom van deze ontginning kunnen we het in een latere bijdrage nog wel eens hebben. Hier is van belang dat men normalerwijze verwacht dat deze echte bossoorten de paar tientallen jaren landbouwgebruik niet konden overleven. En toch staan ze er, na amper 100 jaar nieuw bos, volop terug! Het historisch-ecologisch onderzoek heeft aangetoond dat de meeste soorten, die in het oude bos voorkwamen, de landbouwperiode wel degelijk hebben overleefd. Om erosie tegen te gaan op de steile hellingen heeft men in het gebied van het ontgonnen bos immers een netwerk van houtkanten overgelaten op taluds, langs dreven en paden etc. Bovendien was het valleideel van het bos zo nat, dat het nodig was om er drainagegrachtjes te graven. In de houtkanten en in de bermen van de grachtjes hebben heel wat soorten het uitgehouden, zij het met een beperkt aantal individuen. Als je nu een verspreidingskaart van één van deze soorten bekijkt, bemerk je dat ieder veldje ervan ruimtelijk verbonden is met één van die onontgonnen, smalle stroken. In de voorbije 100 jaar hebben ze van daaruit een paar tientallen meter afgelegd, en dat proces van ‘heropvulling’ gaat nog steeds door. Taaier dan gedacht dus! Voor de Slanke sleutelbloem en de Boshyacint verrichten onderzoekers van de VUB momenteel genetisch onderzoek, zodat we mogelijk te weten zullen komen of alle planten afkomstig zijn uit één bron (het oude bos), dan wel uit meerdere.

Boshyacint (blauwe kouskies) in Bos t’Ename – foto Ilse Bostyn

Oudere lezers, die het bos ook in de jaren vijftig en vroeger hebben gekend, zullen opmerken dat er toen meer bloemen waren dan nu, en ze hebben gelijk. Is dat dan niet in tegenspraak met wat voorafgaat? Toch niet. Er stonden toen minder planten, maar ze bloeiden veel uitbundiger. De reden hiervoor is het wegvallen van het traditioneel beheer. Tijdens de winter, werd immers om de negen jaar het hakhout (het slaghout) gekapt, zodat er in de daaropvolgende paar jaren helemaal geen belemmering was voor het invallend licht. De planten, die in de jaren voorafgaand aan de kap, niet of minder bloemen hadden gevormd, konden toen volop bloeien. Door het wegvallen van de periodieke hakhoutkap sinds de jaren vijftig sluit de boom- en struiklaag zich steeds meer, en wordt het bos armer aan bloemen. Dat is één van de voornaamste redenen waarom we een deel van het reservaat terug op de traditionele manier beheren. Er is immers niets op tegen dat een bos niet alleen rijk en waardevol, maar ook mooi is. Het oog wil ook wat.

Foto 1: conservator Guido Tack toont Paarse schubwortel (onzelievevrouwkies) tijdens de lentewandeling door Bos t’Ename in 2023 – foto Ewout De Vos
Foto 2: het boek ‘12.000 jaar Bos t’Ename, een hoopvol perspectief voor bos in de Lage Landen’ – Guido Tack et al, Sterck & De Vreese, 2021

Plaats een reactie