~~ geschreven door Ilse Bostyn / met dank aan Guido Tack (foto’s schoolsoepbedeling Ename 1917)

Bekend zijn: Alice Wille (derde van rechts) en Louise De Marre (tweede van rechts).
Toen de zomer van 1914 in aantocht was, had niemand in Ename kunnen vermoeden welke ellende de komende jaren zouden brengen. Velen onder ons kennen de verhalen van grootouders en overgrootouders, burgers en soldaten in de Grote Oorlog. Schrijnende verhalen. Heldhaftige verhalen. Verhalen ook van veel honger en ziekte.
Duitsland bezette België en de geallieerde machten reageerden prompt met een economische blokkade. Dit betekende een ramp voor België, want het land importeerde toen ongeveer 80% van zijn voedselbehoeften. De honger sloeg toe en nam zijn metgezel ‘infectieziektes’ mee. Het handelsembargo en de bezetting hadden tevens tot gevolg dat de werkloosheid in België dramatisch steeg.
In 1917 stond bijna 70% van de Belgen in de rij voor soep en brood. De wachtrijen waren ellenlang. Maar de kinderen leden honger en werden ziek. Dus moest men doen wat men kon. In de loop van de oorlogsjaren zien we een significante stijging van het aantal zieken en doden door ondervoeding. Ziektes als longtuberculose, koningszeer, bloedarmoede en rachitis staken ongenadig de kop op. Gewichtsverlies overkwam het merendeel van de bevolking.
Vanuit het oogpunt van ‘de kleine man’ zien we een geheel andere oorlog dan deze die door de grote mogendheden gevoerd werd.
Het NKHV (Nationale Komiteit voor Hulp en Voeding) werd opgericht. Dit comité had vele provinciale en stedelijke vertakkingen. Maar er waren ook private comités actief in België. Over hoe het NKHV hier en daar in het drijfzand van amateurisme en corruptie verzeild raakte, ga ik hier niet uitwijden. We weten niet of het schoolsoep initiatief in Ename georganiseerd werd door het NKHV of door een lokale groep weldoeners.
In ieder geval werd in België op 6 augustus 1914 het Schoolsoep Programma opgezet. Dit programma beoogde het belang van gratis eten voor alle Belgische kinderen tussen 2 en 17 jaar oud. Niet alleen op schooldagen, maar ook in de weekenden en vakanties. Op deze manier kenden families enige mate van gerustheid in het feit dat hun kinderen op school elke dag een kom soep en wat brood konden nuttigen.


De medische autoriteiten gaven een aanbeveling voor warme groentesoep met een klein beetje dierlijk vet en wat vlees. Een ruime keuze aan ingrediënten was er niet. Men moest de soep maken van groenten die voorradig waren in de lokale gemeenschap. Over kwaliteitsvlees beschikte men nauwelijks. Op het platteland had men soms de mogelijkheid om iets van vlees toe te voegen, maar in de steden bestond de soep alleen uit ‘groenten, uien en zout’.
Het werk voor het maken van de schoolsoep was afhankelijk van de beschikbare voedingsmiddelen en het aantal kinderen dat gevoed moest worden. Men was daarbij nog afhankelijk van budget en/of donaties. Wat ook een verschil maakte is of de soep ter plekke in de scholen gemaakt kon worden of niet. In de Brusselse regio bijvoorbeeld begon men om 2u00 ’s nachts met de voorbereidingen (de groenten en het eventuele vlees werden de avond van tevoren gesneden). Alle ingrediënten werden in grote soepketels aan het koken gebracht tot 7u30. Dan werd het vuur uitgezet en de soep in containers gegoten om verdeeld te worden over de stad.
Maar dat was in Brussel. In Ename zorgden onze dorpsvrouwen voor het bereiden van soep voor de schoolkinderen. Het was allemaal een stuk dichterbij en haalbaarder, de hoeveelheid soep was aanzienlijk minder. Toch moet het een enorm werk geweest zijn om de schoolsoep te bereiden.
Men kookte de soep in grote metalen kookpotten, marmieten genaamd in onze regio. Een groot team vrouwen zorgde voor bereiding en verdeling van de soep en het brood. Op de foto’s die bewaard zijn gebleven zien we een groep vrouwen die soep kookten voor de kinderen van de gemeenteschool.
Het programma van de NKHV bepaalde dat ieder kind per dag 1/3 liter soep mocht ontvangen. Daarbij hoorden de schoolkinderen bij aankomst op school een ‘couque’ te krijgen, een soort brood dat in elke plaats weer anders werd genoemd. Of men dat in Ename deed en hoe men de ‘couque’ noemde, is mij niet bekend.
Tevens bepaalde de NKHV dat dit soepprogramma zowel door openbare scholen als privéscholen nagevolgd moest worden. Over eventuele soepbedeling in de Enaamse kloosterschool heb ik nog niets terug kunnen vinden. Maar hoogstwaarschijnlijk voorzag men ook daar de kinderen van een dagelijkse warme ‘maaltijd’.
Een gedicht uit 1915 herinnert aan het schoolsoep programma.
(Bron: ‘Réchauffer le ventre et l’esprit: la Soupe Scolaire dans les écoles belges’ / ‘Warming the stomach and the soul: the School Soup in Belgian schools’, door Catalina Macías Tolosa.)
“Petits enfants priez d’abord,
Puis devant l’assiette fumante,
Que vous sert une main charmante,
Montrez que l’appetit est fort.
Ne craignez rien, on remplira,
Votre écuelle tout entière,
Sitôt qu’elle se videra,
De Soupe Scolaire.”

Bekend zijn: Alice Wille (derde van links) en Louise De Marre (tweede van rechts).